Brak

Daar komt dikke baardaap aangedanst. Zijn armen maaien in het rond. Ogen weggedraaid in zijn schedel, domme brede grijns van extase. Hij zwiept zijn haar in het rond, druppels zweet en bier vormen een plaatselijke regenbui. Het publiek is een kolkende massa van zwarte lijven. Baardaap danst nu te dichtbij, zijn haar raakt verstrikt tussen mijn ringen en mijn kettingen. Ik stomp hem in zijn maag, mijn vuist begraaft zich in zijn buikvet. Met een explosieve puf gooit hij alle lucht in z’n longen naar buiten, recht in mijn gezicht. Nog meer bier. En knoflooksaus.

Ho, het refrein! Ik draai me om naar het podium, vuist geheven, brul mee met de machtige woorden. Sla mijn stinkende harige maat op zijn schouders, grijp hem vast. Samen schreeuwen we, proberen we toon te houden. Kameraden voor altijd. Tot een nieuwe monsterachtige riff het publiek in buldert. Dan stompt hij me in m’n zij, net iets eerder dan dat ik het van plan was. Hij molenwiekt er vandoor, met een brede grijns op zijn gezicht. We lachen hardop en geluidloos, want de gitaren zijn almachtig.

Was ik maar. Voor dit soort momenten, als mijn favoriete band speelt. Gewoon een uurtje of twee een man. Brede schouders, bierbuik, zwart T-shirt met een extreem obscene tekst.
     Cattle Decapitation (en hun album Humanure).
     Jesus Is A Cunt (van de poserband Cradle of Filth, toch altijd toffe shirts).
     Misschien een shirt van een platenmaatschappij: ‘I Used To Fuck People Like You In Prison Records’.
     Of een kreet van het almachtige Ministerie, de band Ministry. ‘Psalm 69: The Way to Succeed and the Way To Suck Eggs’. ‘The Mind is a Terrible Thing To Taste’. Ze hadden een live optreden opgenomen tijdens vier verschillende concerten, zanger Al Jourgensen had bij elke show een debiel hoedje op. Ze hebben de shows door elkaar gemixt.

Als ik een man ben hoef ik me niet meer te verstoppen in het zwart, ik kan ook gewoon een fluorescerend Hawaïhemd dragen met palmbomen en flamingo’s. Lang haar. Een mat. En bakkebaarden graag, van die halve schapen zoals ooit mode was in de 18e eeuw. God, ook al geloof ik niet in je, mocht je bestaan: maak me dan nu, voor eventjes, een man. Zodat ik overeind kan blijven in de kolkende brullende massa. Zodat mijn vuisten kunnen zingen. Zodat ik niet achteraan hoef te staan, blind achter de mensenhaag van irritant lange toeschouwers. Of helemaal vooraan, geplet tegen het podium, borsten gevangen tussen de spijlen van het dranghek, terwijl achter je strakgespannen rug de menigte een vrolijke maalstroom is. Maar alles is oké zolang je een vuist kan heffen om het teken te maken. Wijsvinger en pink geheven, oerschreeuw erbij. Wij zijn metaal.

Stukkie van Brak, korte verhalen die misschien ooit een roman willen worden. Voor het eerst verschenen in eej! magazine.