Over Better Call Saul en De Vierde Man van Gerard Reve (en ezeltjes, kopieermachines en Vasalis).
“I just come in and do my little song and dance, and I’m in?”
Jimmy McGill
“Maar een jongen met zijn halve kop er af, en met nog maar één oog, daar is de fleur af, waar of niet? Die kan ik overal krijgen… Heb ik gelijk, of heb ik géén gelijk?”
Gerard Reve
Het was altijd een heerlijk lunchpauzeritueel: een ei bakken of een salade of tosti maken en dan kijken naar Better Call Saul. Dat kon gewoon, als thuiswerkende ZZP’er. Saul vind ik eigenlijk nog beter dan Breaking Bad, door de zwarte humor en de zwart-wit beelden, de afwisseling in het tempo, meer gelaagde personages. Een spin-off die beter is dan het origineel. Vanwege Kim Wexler. En veel meer inzicht in Nacho, Gustavo, Mike (woonde hij maar om de hoek, als PopPop de oppas-opa).
De allermooiste scene is deze, waarin Jimmy twee suffe kantoormensen overtuigt om hem een baan te geven als verkoper van kopieermachines. Met een glorieuze speech, helemaal volgens alle boekjes. Lichte spoilers hierna, en een bruggetje met Reve.
Alles zit in deze scene wat Better Call Saul zo heerlijk maakt. Hoe de goedhartige Jimmy verandert in de boosaardige bedrieger Saul. Hoe triest het is dat zijn grote talent voor woorden, theater, overtuigen, vergiftigd is geraakt. Fantastisch gespeeld door Bob Odenkirk.
Jimmy wordt slecht betaald als verdediger van verschoppelingen en is geestelijk mishandeld door zijn oudere broer, naar wiens respect hij snakt. Hij wil echt heel graag het goede doen. Maar spelen volgens het boekje vindt hij te saai. Hij transformeert van een showmannetje naar een oplichter, een trickster. In de podcast Shrink the Box krijgen fictieve personages een psycho-analyse en bij Jimmy gaat het om zijn zelfsabotage.
Ik moest weer aan Jimmy/Saul denken toen ik De Vierde Man las van Gerard Reve, tijdens de lunch in de tuin in de zon. Better Call Saul heb ik helaas helemaal uitgekeken en ik wil even geen lange relatie meer aangaan met een serie. Wel met boeken. Liefst een Nederlandse klassieker die ik heb gemist toen ik op de middelbare school Nederlandse literatuur aan het minachten was, want spruitjeslucht en kille personages en altijd weer dat oorlogstrauma. In het basisboek moderne letterkunde van Bas Jongenelen en Gerbet Faure lees ik dat De Vierde Man bedoeld was als boekenweekgeschenk en dat is hilarisch, met zinnen als “ach, hij was dood… hij leefde niet meer, die lieverd… Ik bevoelde door mijn kleding heen mijn plotseling nogal stevig geworden liefdesdeel… De één zijn dood was de ander zijn harde…” Puntje puntje puntje, want je moet toch rekening houden met de boekenweeklezeressen. Een beetje.
“Als je een bepaald soort Duitse jongen als liefdesvriend had, kompleet met zijn slaafse, laffe stem en zijn tranen, dan had je alles, dan had je niets anders, neen, zelfs geen vijand meer nodig…”
Boek-Gerard in De Vierde Man gaat mee als een zwerfkat met een mysterieuze dame in Vlissingen, want dat lijkt me toch de Zuid-Nederlandse havenstad V. Al ken ik daar geen gevaarlijk steile weg door de duinen, langs de haven, die de stad in tweeën deelt. Of culturele genootschappen met geld. Hij mag schrijven in het huis van de sexy zwarte weduwe, als zij naar haar aantrekkelijke minnaar is. Natuurlijk gaan alle dozen en mappen open, want dat doen schrijvers als ze ergens een verhaal ruiken of zich vervelen. Op natuurlijke wijze komt er niets:
“Ik was domweg ergens gaan zitten, nam het rechthoekige stuk karton op mijn schoot dat ik al jaren meesleepte, legde er een blad papier op en doopte mijn pen in. Nu ik, in de ochtend van Zaterdag de – Neen, dat was niets… Maar wat droeg ik met mij mede dat de moeite waard was om aan het papier toe te vertrouwen? En wat had ik medegemaakt dat een echte ervaring was die een ander kon interesseren? Of desnoods één of ander avontuur, dat fijn en interessant was om te lezen? Maar had ik in mijn leven ooit iets beleefd, dat men een avontuur kon noemen?”
Ik las het boek op mijn e-reader, waardoor je niet kunt zien of een roman dun of dik is. Ineens was De Vierde Man klaar, wat achteraf begrijpelijk is voor een boekenweekgeschenk, maar irritant als je dat niet weet en net lekker in de intriges zit na een mooie opbouw. De opening is mooi theatraal, hintend naar vele onthullingen: “Waarom heb ik het verhaal nooit eerder opgeschreven? Omdat het zo zonderling is? Misschien wel: het is namelijk, als elk waar verhaal, een beetje onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig. Of omdat het niet zo verheffend is? Dat kan ook: het is zeker geen verhaal, dat eervol voor mij uitvalt. Neen, mooi is het allemaal niet, en van mijn fraaiste zijde laat ik mij er niet in zien.”
Als troost ga ik verder in de brievencollectie Moedig Voorwaarts en daarin wordt ook heerlijk gemarchandeerd. “Met je boeken 1 paar centen verdienen – dat vergeven ze je nooit. Maar dit terzijde.”
In het basisboek moderne letterkunde staat een stuk van het pleidooi dat Reve voor zichzelf voerde, toen hij dankzij de SGP was gedagvaard wegens smadelijke godslastering. Omdat hij twee keer God had vergeleken met een lief ezeltje, dat hij graag “in zijn geheime opening wilde bezitten”. Dit was volgens SGP-raadslid Van Dis “godslasterlijk, immoreel, bestiaal en zelfs satanisch”. In 1966 begon de rechtszaak tegen Reve. In hetzelfde jaar trad hij ook toe tot de Rooms-Katholieke kerk en werd hij opgenomen in het ziekenhuis vanwege drankmisbruik. Iedereen had het over Reve, schreef over Reve. Jimmy/Saul had het niet beter kunnen regisseren.
Tijdens het proces getuigden twee theologen, een letterkundige en ook een psychiater, mevrouw Droogleever Fortuyn-Leenmans, ook wel bekend als Vasalis. Zij had hem behandeld in de inrichting en hield ook van ezeltjes:
In de korte, blauwe schemering
deed ik een kleine wandeling.
De grond was rood, gebarsten-droog.
De lucht was dun en vreeslijk hoog,
en blauwe distels stijf en grillig
ritselden driftig en onwillig.
Stil grazend naast een grijze rots
zag ik opeens op hooge beenen
een jonge ezel; zijn oren schenen
doorzichtig, zijn gelaat was trotsch.
zijn lange, ambren oogen blonken
als water ernstigen bezonken
en onpartijdig was zijn blik.
En na een korte felle schrik
verstarde ik in verwondering.
Of kan het eerbied zijn geweest
voor dit schoon, ongeschonden beest,
waarmee ik langzaam verder ging?
Een pijnlijke herinnering:
zoo ben ik vroeger ook geweest
Die gaafheid en zachtzinnigheid,
onzware ernst en droomrigheid,
o kon ik dat nog ns herwinnen
kon ik nog ns opnieuw beginnen.
Reve werd aanvankelijk vrijgesproken van smaad maar niet van godslastering. Daarom ging hij in hoger beroep, zonder advocaat. Hij schreef zelf een pleitrede waarover hij maanden deed en die net op tijd klaar was. Hij verwees naar Dichtertje van Nescio en vertelde dat ook hij een weerzin voelde bij een wraakzuchtige, straffende god: “mijn tegenstanders, de aanbidders van de God van Nederland, hebben nu eenmaal een andere God, die ik niet ken, noch wens te kennen: de toornige, onberekenbare, maar allerminst om de tuin te leiden oude huistiran, tegenover wie zij zich gedragen als kinderen, die zich koest houden omdat straks, aan het eind van de dag, vader thuiskomt”.
Zijn god was het diepst verborgene, meest weerloze, allerwezenlijkste en onvergankelijkste in onszelf. Een eenzaam wezen, net zoals hijzelf, snakkend naar vuur en liefde. Een aandoenlijk ezeltje, op zoek naar een strelende hand en een zakje suiker.
Hij werd vrijgesproken en dankzij het Ezelsproces is de wet op godslastering voor literatuur en andere kunst buiten werking gesteld. In de Eerste Kamer werden later toch nog kamervragen gesteld over Oote van Jan Hanlo, want het kon toch niet zo zijn dat daar subsidiegeld aan was besteed. Niet heel verschillend van het kabinet Schoof, dat de kunsten nauwelijks subsidie gunt en ze zelfs de staat laat ondersteunen via 21% BTW.
***
p.s: voor de andere Saul fans, nog heel even over die scene met de kopieermachine. Die gaat over de kracht van woorden, overtuigen, liegen. Schrijvers liegen en manipuleren om pijnlijke waarheden te laten zien, het verborgene bloot te leggen. Geheime dromen, verlangens, de hoop dat er toch iets goeds en moois kan gebeuren in de oneerlijke voorspelbaarheid van het leven. Dat er een bedoeling is, toch nog.
“Hi, I’m Saul Goodman. Did you know that you have rights?”
Schrijvers ordenen en overtuigen, zoals verkopers en advocaten dat doen. Het tragische van Jimmy is dat hij ooit echt het goede wilde doen, maar zijn grootste talent is nu eenmaal bedriegen. Slippin’ Jimmy heeft altijd gehoord dat hij tekortschiet, wantrouwt zijn vaardigheden en minacht de mensen die hem toch geloven en nodig hebben. “Just hire the guy that says them fancy words!”. Zijn ronkende pleidooi over de kopieermachine als het kloppende hart van elke organisatie is zowel waar als nutteloos. Want hij heeft het zelf ervaren op de postkamer: de man die de problemen fixt, die mensen, machines en foutmeldingen doorgrondt, wordt nooit echt gezien en gewaardeerd aan de top.
Toen de kopieermannen razend enthousiast werden door zijn speech, misschien zelfs weer even voelden waarom hun werk toch echt, echt zin had, hoefde hij die baan niet meer. Omdat ze hem tien minuten eerder niet juichend hadden ontvangen toen hij zichzelf was, gewoon eerlijk. Voor zijn vriendin Kim wilde hij een simpele goede baan nemen. Maar hij torpedeert ter plekke dat toekomstpad. Zijn speech daarna is zingeving en wraak tegelijkertijd. Zoals schrijven dat ook is. Jezelf opsluiten, afsluiten, om een stralende nieuwe wereld te maken met zelfverzonnen wetten. Terwijl je personages in diepe ellende stort.
Jimmy de trickster profiteert. Van chaos, illusies, verlangens en hypocrisie. Hij doorziet de spelletjes die mensen spelen en wil zijn eigen regels maken. Improviseert een hartverscheurende speech. En haat dan iedereen die erin trapt. Applaus voor de schrijvers van Better Call Saul. En voor Reve. En Vasalis. En alle lieve ezeltjes.
Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,
maar het afgesneden zijn.